Onze samenleving verbieberaliseerd en daarom is het noodzakelijk om vandaag stil te staan bij de dood van een echte artiest. Dat zal voor mensen onder de 30 jaar moeilijk worden want die stuiteren door het leven als een drumcomputer en hebben geen idee wie er een kwart eeuw geleden is gestorven. Sterker nog, pubers en jongvolwassen zullen deze column niet eens lezen. Het boeit ze geen ene moer. De jongelui van tegenwoordig flexen en garrixen zich door hun miserabele jeugd heen. Ze zijn op hun dertigste doof omdat ze jarenlang bpm’s met keiharde db(a)’s hun hersenpan in pompen. Ronnie is wel flex, maar niet voor de oren.
Maar dertigers en veertigers – die beter zouden moeten weten – zijn net zo treurig. Die generatie laten zich helemaal suf jengelen door eenzijdige akkoordenbrijriedeltjes van bands als Dotan, Kensington en Chef Special. Zalen vol staan er naar te kijken en klappen gek genoeg voor die inspiratieloze pulp. Hoe is het mogelijk? Want eigenlijk zou die hele Ziggo Dome tegen Dotan moeten schreeuwen ‘Goed idee, ga maar’ als hij I’m going home zingt. Maar goed, Freddie Mercury is dood. Al 25 jaar. 24 november 1991 was een zwarte dag in de geschiedenis van de muziek. Met hem stierf ook de essentie van artiest zijn. Hij ging onaangekondigd maar overduidelijk. Freddie Mercury. Entertainer. Songwriter. Zanger. Rockster. Uitvinder van aids. Podiumbeest. Extravagant. Explosief. Artiest. Kunstenaar. Dood. Uniek. In de snor van Freddie zit meer muziek dan in de ziel van Marco Borsato.
Mensen hielden van Freddie en houden nog steeds van Freddie. Van Rio tot Tokyo. Van Leiden tot Budapest. Hij kreeg het voor elkaar om elk mens in het publiek met zijn aanwezigheid te ontroeren. Ook als het publiek niet specifiek voor Queen was gekomen, bracht hij die massa in extase. Tijdens Live Aid in 1985 kwamen de toeschouwers niet zozeer voor Queen – eerder voor de meest overschatte band aller tijden U2 – maar Freddie rockte als een beest. De band gaf zonder hun rookmachines, lichtinstallatie en special effects een legendarisch optreden. Alsof het niets was. Mensen die achteraan stonden, voelden drie maanden na het concert hun lichaam nog tintelen. Moet je tegenwoordig eens doen. Het usb’tje van DJ Hardwell afpakken. Of het petje van Lil Kleine. ‘Hier, dit publiek komt niet voor jou. Je krijgt alleen een microfoon. Succes.’ Nou dan wordt Lil Kleine acuut een klein mannetje. Dan heeft hij niet zo’n grote bek meer. Komt omdat hij geen artiest is, maar een reclamespeeltje van een plantenlabel.
Artiesten van nu zijn mietjes. Passanten zonder eeuwigheidswaarde. Vroeger had je nog echte muzikanten die zelf hun teksten schreven en zelf hun muziek componeerden. Die het podium gebruikten om legendarische optredens te verzorgen. Freddie Mercury veranderde stadions in huiskamers en transformeerde huiskamers tot stadions. Met hetzelfde gemak als Marco Borsato containers eigen platen opkoopt, zo verkocht Freddie zijn entertainment aan de wereld. Paradoxaal fenomeen, want diezelfde wereld is een gemene plek gebleken voor artistieke helden. Ze moeten dood. Kosten wat het kost. Wat overblijft, is pure middelmaat.